Collecte

De bus is weer afgeleverd voor de jaarlijkse collecte. Vol goede moed heb ik een plattegrondje uitgeprint en met postcode.nl gecheckt hoeveel deurbellen dat zullen zijn. Ik heb een planning gemaakt en ben daar de eerste dag al vanaf geweken. De tweede dag laat ik de straten die vorig jaar moeizaam waren nog even links liggen. De derde en de vierde dag heb ik zo’n drukke werk- en familieagenda dat de bus de deur niet uit komt. Vrijdag pak ik de draad weer op, vooruit, voor het goede doel. Zaterdag doe ik de laatste straten.

Je kunt een hele studie maken van de details van het collecteren. Je loopt van deur naar deur. Kijk je dan al het volgende huis binnen of stoïcijns voor je uit? En kijk je om te weten of er mensen thuis zijn, of om al oogcontact te maken? Je loopt de kans dat mensen dan al nee schudden, maar ook dat ze al opstaan. Dan hoef je niet te bellen — op het gevaar af dat ze helemaal niet naar de deur komen. En bel je dan alsnog?

Veel huizen in mijn ronde hebben een opstapje bij de voordeur. Je stapt erop als je belt, maar blijf je er ook staan? Sta je dan niet te dicht op mensen als ze opendoen? Als ze opendoen. En hoe doen ze dan open? Met een weidse zwaai, of op een zuinig kiertje? Vaak moeten ze eerst nog op zoek naar de sleutels. Een enkeling roept ‘ik kom eraan, hoor’. Het slot knarst, soms meerdere sloten en knippen. ‘Dit is vrij Nederland,’ zegt een oudere man. Vorig jaar kwam ik aan het begin van de avond en zei hij dat hij eigenlijk niet meer opendeed als het donker werd.

Je leert ook luisteren. Hoor je voetstappen naderen? Komt de voordeur los van zijn tochtstrip als de tussendeur opengaat en de luchtdruk in de vestibule verandert? En je leert stilstaan. Is de beweging die je ziet door de ruiten van de voordeur beweging in het huis? Of is het je eigen spiegelbeeld? Het is verbazend hoe bang mensen kennelijk zijn voor inkijk, hoeveel entrees totaal geblindeerd zijn door matglas, plakplastic of gordijnen. Zag je daar toch een silhouet bewegen? Soms doet een nieuwsgierig kindje een gordijn opzij, maar blijft de deur dicht.

Je gunt de mensen natuurlijk tijd om op de bel te reageren. Ondertussen valt er van alles te zien. Naambordjes – basic, design of huisvlijt, met alleen maar een achternaam of met ‘Familie’, met alle voornamen of met verschillende achternamen.

Huisnummerbordjes, planten in potten – van uitbundig tot uitgebloeid, bordjes met welkom en, zeer in de mode dit jaar, van wilgenteen gevlochten harten. Soms laat het plakplastic tegen de ruit alweer wat los. Heel soms zitten er weerplekjes aan de binnenkant van het glas.

Best vaak gaat de deur uiteindelijk open. Dan zeg je vriendelijk ‘Goedemiddag, ik kom collecteren voor de brandwondenstichting.’ Het belangrijkste woord aan het eind, volgens de regels van de taal- en de communicatiekunde, nog benadrukt met een rollende r. Je steekt de bus naar voren en ziet de mensen focussen. Sommigen zeggen ‘nee hoor,’ anderen ‘nee, dank u.’ Dan zeg ik vriendelijk ‘Oké’ en ‘Dag’, maar als ik me omdraai en wegloop vraag ik me altijd weer af of ik hun die absolutie wel moet verlenen. Maar wat zeg je anders? ‘Wat nou “nee hoor”? Wel degelijk!’

Een jonge man, twee kleuters achter zich, roept met een grote grijns en op verongelijkte toon: ‘Jullie blíjven maar langs de deuren komen.’ Ik sta sprakeloos, hij blijft stoer staan grijnzen — schaakmat. Na een paar eeuwige seconden heb ik er toch maar een ‘oké & dag’ uitgeperst, maar ik voel me minstens zo opstandig als bij dat huis waar een puberjongen het beneden zijn stand vond naar de deur te komen en me door een zijraam wegwapperde, op zijn gezicht diepe minachting dat ik het niet meteen snapte.

Maar de meeste mensen zeggen ‘een ogenblikje’, sommigen nadat ze ‘oh ja!’ hebben geroepen — lang leve de radiospotjes. Dan doen sommigen de deur weer dicht, voor de hond, of voor de zekerheid — hoewel een mevrouw die net thuis kwam haar bos sleutels in de open deur liet zitten toen ze binnen naar kleingeld ging zoeken.

Soms kun je in dat ogenblikje het halletje lezen. De inrichting — volgens de laatste mode of op zeker moment in de tijd blijven steken (schrootjes, een rotan plantenstandaard!), de geur (huisdieren? wat eten we? luchtverfrisser of alles altijd potdicht?), de vloer (van tapijt via laminaat en zeil naar degelijke plavuizen) en de orde (van bestudeerd kaal tot opberghok) — en een verhaal brouwen uit al die categorieën.

Ook de gevers zijn te categoriseren. De Tegenstribbelaars, die terwijl ze weglopen mompelen dat ze niet weten of ze hun portemonnee wel kunnen vinden, en als ze hem helaas toch gevonden hebben, erin roeren en zeggen dat het wel héél weinig is wat ze nog te geven hebben. Ik zeg niets. Pas als ze hun twee keer twintig cent, hun drie keer vijf cent in de bus hebben laten glijden, glimlach ik hun toe: ‘…maar uit een goed hart.’ Of: ‘…alle kleine beetjes… dank u wel!’ en ik meen het. Soms is de schaamte te groot, en blijven de muntjes in de beurs. Dan vraag ik of ik een kaartje mag achterlaten. Daarop kun je alleen maar invullen dat je donateur wordt voor een vast bedrag per maand. Een rekeningnummer staat er niet op, maar bij deze groep verwacht ik Zelfredzaamheid. Dan heb je nog de Openenblootgevers en de Verbergers. Die laatsten laten de muntjes achter hun gestrekte vingers in de gleuf glijden. Ik steek de bus nog wat verder naar voren en kijk discreet opzij. De eersten kan het niet schelen of je ziet wat ze geven – op de ruim 200 adressen heb ik drie briefjes van 5 gezien, veel 1 en 2 euromunten, ook wel per twee. Een oude man zegt alleen maar hoofdschuddend ‘O, o, o, o…’ maar hij geeft wel, uit zijn knijpbeursje, twee keer twee.

‘Fijn!’ zeg ik steeds opnieuw, met een lage, langgerekte lange ij, en ‘Dank u wel!’ en ‘Dag!’ Sommigen wensen me, als ik al wegloop, nog veel succes. Over mijn schouder zeg ik dan nog eens ‘Dank u wel’, en ‘Dag’ — en struikel over een betonnen big.

© NJB
Foto: iStockphoto

Wilt u mijn talent inzetten, belt of mailt u dan gerust. Ik kijk uit naar het contact en de samenwerking.